Kees kreeg in 2011 een auto van zijn werkgever, hiervoor moest hij een verklaring geen privégebruik auto ondertekenen. Wanneer deze verklaring ondertekend word moet er altijd een een rittenregistratie bijgehouden worden, zodat er gekeken kan worden of de auto daadwerkelijk alleen gebruikt word voor zakelijke doeleinden.
Bij een controle in 2013 bleek dat Kees geen rittenregistratie had bijgehouden. Kees heeft toen later een rittenregistratie ingeleverd. De inspecteur wees deze rittenregistratie af, omdat hierin niet de werkelijke gegevens waren vermeld over routes, afstanden en kilometerstanden.
Hiervoor ontving Kees een naheffingsaanslag LB van €12.257,- met een verzuimboete van €4.920,-. De inspecteur heeft dit vastgesteld op basis van de grondwet.
Kees was het er niet mee eens en ging in hoger beroep, maar rechtbank Noord-Nederland besliste dat de naheffingsaanslag terecht was en opgelegd was met het juiste bedrag. Wat de boete betrof was dit volgens de rechtbank anders. Doordat Kees had aangegeven dat hij geen rittenregistratie had bijgehouden en bij het inleveren van de rittenregistratie op later tijdstip liet hij duidelijk weten dat er gaten zaten in de administratie.
Hiermee kon volgens de Rechtbank niet worden gezegd dat Kees een onjuiste of onvolledige rittenregistratie had overgelegd in de zin van paragraaf 24, lid 5, BBBB. In dit geval moest er volgens de Rechtbank van worden uitgegaan dat Kees helemaal geen rittenregistratie had overgelegd en had de inspecteur de verzuimboete overeenkomstig paragraaf 24, lid 4, BBBB moeten opleggen. Daarin was vermeld dat een boete van maximaal 80% van het wettelijk maximum werd opgelegd als was gebleken dat bijtelling in verband met het privégebruik auto (deels) ten onrechte niet had plaatsgevonden. De inspecteur verklaarde op de zitting dat hij een boete van 25% zou hebben opgelegd wanneer Kees geen rittenregistratie zou hebben overgelegd. De Rechtbank verminderde de boete daarom tot € 1.230 (25% van € 4.920). Deze boete was volgens de Rechtbank passend.